Op grond van de ontslagregeling heeft een uitzendbureau bij het beëindigen van een opdracht een redelijke grond om de arbeidsovereenkomst van de werknemer om bedrijfseconomische omstandigheden op te zeggen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet aannemelijk zijn dat de werknemer niet binnen 26 weken bij de opdrachtgever dezelfde of vergelijkbare werkzaamheden zal kunnen verrichten. Ten tweede moet het uitzendbureau zich gedurende een periode die gelijk is aan de opzegtermijn hebben ingespannen om de werknemer te herplaatsen in een passende functie.

Een procedure over het herstel van een dienstbetrekking ging met name over de vraag of de werkgever zich voldoende had ingespannen om de werknemer te herplaatsen nadat zijn langlopende opdracht was beëindigd. Met toestemming van het UWV was de arbeidsovereenkomst een jaar na het einde van de opdracht beëindigd. Uit de overgelegde stukken concludeerde de kantonrechter dat de werkgever in een periode van drie maanden diverse herplaatsingsinspanningen heeft verricht. De werknemer heeft niet betwist dat er herplaatsingsinspanningen zijn verricht, maar vond dat er te weinig was gedaan en kansen zijn gemist. Die stelling onderbouwde de werknemer echter onvoldoende. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet in strijd is met de wet. Het verzoek om de arbeidsovereenkomst te herstellen werd daarom afgewezen.