De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel ter vereenvoudiging van de beslagvrije voet naar de Tweede Kamer gestuurd.

Voorgesteld wordt om de regeling voor mensen met hogere woonlasten dan waarmee binnen de beslagvrije voet rekening is gehouden uit te breiden. De termijn van zes maanden voor de verhoogde beslagvrije voet kan worden verlengd met een volgende termijn van zes maanden. Voorwaarde is dat binnen de verlengde termijn de vordering waarvoor het beslag is gelegd volledig kan worden voldaan.

Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat iedereen minimaal 5% van zijn inkomen gebruikt voor het aflossen van schulden. Dat uitgangspunt houdt in dat als iemand een inkomen heeft dat lager is dan de voor hem geldende bijstandsnorm, hij toch 5% van zijn netto-inkomen moet inzetten voor de aflossing van zijn schulden. Bij gehuwden wordt bij de bepaling van ieders aandeel in de beslagvrije voet het inkomen van de partner tot maximaal de helft van de beslagvrije voet in mindering gebracht. Dit kan tot gevolg hebben dat de beslagvrije voet van de minstverdienende partner hoger is dan zijn inkomen. Dat wordt in de nota van wijziging aangepast, waardoor ook in de regeling voor gehuwden het 5%-uitgangspunt gaat gelden.