Het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de Mens (EVRM) omvat onder meer het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Het EVRM staat inbreuken op die vrijheid toe die bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

De Centrale Raad van Beroep stelde in een procedure vast dat het dragen van een baard in ieder geval mede was gebaseerd op de geloofsovertuiging van de betrokkene. De betrokkene ontving een bijstandsuitkering. In het kader van zijn arbeidsintegratie werd de betrokkene gewezen op de mogelijkheid om een opleiding met baangarantie te volgen. Omdat bij het werk een gezichtsmasker gedragen moest worden, diende de betrokkene zijn baard af te scheren om aan de opleiding te kunnen beginnen. Dat weigerde hij vanwege zijn geloofsovertuiging. De gemeente kortte daarop eenmalig de bijstandsuitkering. Deze maatregel is volgens de Centrale Raad van Beroep een inbreuk op het recht op godsdienstvrijheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat deze inbreuk was toegestaan, gelet op het beperkte perspectief van de betrokkene op reguliere arbeid. De inbreuk was noodzakelijk in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.