Na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst sloten werknemer en werkgever een beëindigingsovereenkomst. Hierin was onder meer opgenomen dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verleenden, behoudens voor eventuele verplichtingen met betrekking tot het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding. Verder deden partijen uitdrukkelijk afstand van het recht om ontbinding of vernietiging van de beëindigingsovereenkomst te vorderen. Op de laatste dag van de arbeidsovereenkomst ontving de werknemer een brief van de advocaat van de werkgever waarin stond dat was vastgesteld dat de werknemer in strijd met de bepalingen van de arbeidsovereenkomst nevenwerkzaamheden had verricht.

De werkgever vorderde in een procedure vernietiging van de beëindigingsovereenkomst wegens dwaling. Daarnaast beriep hij zich op overtreding van het relatiebeding door de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever zich niet met succes kon beroepen op dwaling omdat partijen uitdrukkelijk afstand hebben gedaan van hun recht om vernietiging van de overeenkomst te bewerkstelligen. Uit de door de werknemer overgelegde bescheiden bleek dat hij het relatiebeding niet had overtreden. De werkgever ging tegen het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de werkgever, die zelf de beëindigingsovereenkomst had laten opstellen, zijn beroep op dwaling in die overeenkomst heeft prijsgegeven. Over de inhoud van de beëindigingsovereenkomst is geen overleg gevoerd met de werknemer. Deze overeenkomst was aan hem overhandigd met de mededeling dat hij deze de volgende ochtend moest ondertekenen op het kantoor van de werkgever. Om die reden kwam ook op grond van maatstaven van redelijkheid en billijkheid aan de werkgever geen beroep op dwaling toe.